De Tweede Kamer heeft vandaag ingestemd met de motie van Inge van Dijk (CDA) om de nationale CO2-heffing voor de industrie zo snel mogelijk af te schaffen. FME ziet deze steun als een noodzakelijke correctie op een jarenlang scheefgegroeid speelveld binnen Europa.

‘Een eerlijk speelveld is de basis voor duurzame investeringen’, aldus Theo Henrar, voorzitter van FME. ‘Verduurzaming werkt alleen als het economisch vol te houden is. Deze motie laat zien dat er politieke bereidheid is om dat besef nu ook om te zetten in actie. Een sterke maakindustrie is namelijk geen rem op verduurzaming, maar juist een versneller.’
Nederlands beleid bovenop Europese heffing niet houdbaar
Nederlandse industriële bedrijven betalen momenteel ruim 21 euro per ton CO2 extra ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in andere Europese landen. Dit verschil loopt elk jaar verder op, wat leidt tot groeiende investeringsrisico’s, verlies aan concurrentiekracht en mogelijk zelfs de-industrialisatie. Volgens FME dreigde Nederland hiermee zijn klimaatdoelen en economische kracht tegelijkertijd in de waagschaal te stellen.
Theo Henrar: ‘Onze industrie wil verduurzamen, maar dat kan alleen als de randvoorwaarden op orde zijn. Snelle vergunningverlening, investeringen in infrastructuur zoals CO2-opslag (bijvoorbeeld via Aramis) en concrete innovatieondersteuning zijn cruciaal om die transitie waar te maken. Zonder dat wordt zelfs het meest ambitieuze klimaatbeleid een papieren tijger.’
Geen vrijbrief, maar koersverlegging
FME benadrukt dat het schrappen van de nationale CO2-heffing geen vrijbrief is voor stilstand. De industrie blijft zich inzetten voor forse CO2-reducties, onder meer via elektrificatie, circulaire productie en waterstofprojecten. Maar de realisatie van die ambitie vereist samenwerking met de overheid, consistent beleid en gerichte ondersteuning bij innovatie en investeringen.
‘Dit besluit is geen eindpunt, maar een beginpunt van een realistischer klimaatbeleid dat industrie én duurzaamheid verenigt. Wij staan klaar om samen met het kabinet te bouwen aan een sterke, concurrerende én groene industrie.’